Ken je Yuki en Emi nog, mijn Japanse vriendinnen? Ze vroegen Olle en mij mee voor hun grote boswandeling. Officieel maken ze die om paddenstoelen te zoeken voor het restaurant. Maar officieus is het natuurlijk om even weg te zijn en lekker bij te praten. Want ze overnachten in hun boshut die eruitziet alsof je in de Japanse Alpen bent en een naam heeft als een sprookje: De Haas en de Nachtegaal.
De hut is helemaal van hout, in elke kamer hangt een Japanse lamp en beneden hangt – je leest het goed – een wenteltrap. Olle en ik kwamen aan op een vrijdag. Omdat het stralend herfstweer was, gingen wij alvast op pad. Want Olle wist waar we moesten zijn: de beste paddenstoelen staan vlak bij oude bomen. Hij schoof met zijn bergschoen hier en daar oude bladeren weg en we vonden wel wat, maar het hield niet over. Dus gingen we steeds dieper het bos in. Steeds verder van het pad. En je voelt hem al aankomen: toen we genoeg paddenstoelen hadden om Yuki en Emi te verrassen, hadden we allebei geen idee waar we waren.
Ouderwets verdwaald in het bos. Ik pakte mijn telefoon. Uitgerekend nu was mijn batterij leeg. Olle begon te lachen. Dit moesten we heel anders op gaan lossen. “Het bos wijst ons de weg”, zei Olle. En hij gaf me een arm. “We moeten letten op de aanwijzingen die de natuur ons geeft. Wat horen we? Wat zien we? En laten we onderweg meteen sprokkelhout meenemen voor de kachel.”
Ik hou van Olle. En van zijn optimisme. Maar ik had er een hard hoofd in. Ik hoorde de wind heel zacht, ik hoorde takken kraken. Maar hoe we bij de hut moesten komen, hoorde ik niet. Ik zag dat het begon te schemeren. En ineens … tussen de bomen zagen we een kleine haas, zijn oren rechtovereind. Keek hij ons nou echt aan? We konden niet anders dan hem achterna gaan. Hij liep steeds iets voor ons uit. En wachtte dan even op ons. Het werd donkerder en kouder, en net toen het begon te miezeren, kwamen we uit op een breder pad en zagen we in de verte de jachthut liggen. Een edelhert keek ons door de bomen nieuwsgierig aan.
Olle en ik waren stomverbaasd. En net toen we dachten dat het niet wonderbaarlijker kon, hoorden we een nachtegaal zingen. We liepen door de prachtig aangelegde tuin naar de hut. Emi stond al in de deuropening. Alsof ze precies wist hoe laat we terug zouden komen. Ze had een huispak aan in kleuren die matchten met het bos. Binnen brandden de kaarsen. “Kom snel,” zei ze, “we gaan net theedrinken.”
Yuki zat in de zitkuil. Ze droeg een kimono die net als haar quilt gemaakt was van Emi's oude lintenverzameling: “We gaan een spelletje doen!”
Olle ging naast haar zitten op een schapenvachtje. Ik zocht een plekje op het tapijt bij de kachel, keek naar het opgezette vosje dat daar stond en had ineens genoeg inspiratie voor de nieuwe najaarscollectie.
Veel plezier deze winter.